Het Slot van Halsteren
een verborgen hoofdstuk in Brabantse kastelenhistorie
Verslag van het onderzoek naar de geschiedenis van
het
Kasteel van Halsteren. Door drs. T.J. Hoekstra
In de buurschap Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, liggen de stille resten
van het middeleeuwse kasteel van Halsteren.
Wat ooit een imposante woontoren was, verrees later tot een comfortabel buitenverblijf
en verdwenen uiteindelijk in de nevel van de tijd.
Dankzij onderzoek in 1929 en een grootschalige opgravingscampagne in 1968
door de N.J.B.G.,
ondersteund door archeologen en amateurhistorici, zijn fundamenten, keldergedeelten
en bouwsporen opnieuw aan het licht gekomen.
In combinatie met archiefstukken (1378 en later) en oude kaarten ontvouwt
zich een fascinerende geschiedenis van bouwfasen,
verbouwingen en een dramatisch einde in 1588.
Deze pagina biedt je een gedetailleerde reconstructie van die geschiedenis:
van middeleeuwse woontoren tot vervallen ruïne
met kaarttekeningen, historische bronnen en een overzicht van
de opgravingen.
Verslag van het onderzoek naar de geschiedenis van het Kasteel van Halsteren
Van 15 juli t/m 17 augustus 1968 is door de N.J.B.G. een
onderzoek verricht naar de overblijfselen van het kasteel van Halsteren
(N.Br.), die tegenwoordig liggen in de buurschap Lepelstraat op het
terrein van de heer G. Bogers. De campagne bestond uit drie delen: van
15 t/m 27 juli is er gegraven door 24 man o.l.v. Dr. J.G.N. Renaud,
J. Bouwman en ondergetekende. Van 29 juli t/m 2 augustus is er door
vijf man archief onderzoek gedaan in het Gemeentearchief van het kasteel.
Tenslotte werd er van 5 t/m 17 augustus weer gegraven door 29 man, waarbij
de plaats van de heer J. Bouwman werd ingenomen door de heer F. Roodschild
Koning. Er is in het algemeen zo hard gewerkt dat we ons nu een goed
beeld kunnen vormen van het hoofdgebouw van het kasteel. Het slechte
weer, met de daaropvolgende hoge waterstand, vooral in de laatste dagen
van de tweede campagne, maakte het onmogelijk alles tot in de details
te onderzoeken.
Een woord van bijzondere dank moet worden gericht tot de familie Bogers,
die gedurende vijf weken een invasie van kampdeelnemers op zeer gastvrije
wijze heeft doorstaan. Problemen van voedselvoorziening en ziekenverzorging
werden in een handomdraai opgelost.
De gemeentearchivaris van Bergen op Zoom, drs. Van Mosselveld, de onder-archivaris
de heer van Ham, en de heer van Es hebben door hun hulpvaardigheid en
paleografische kennis, vooral van het zestiende-eeuwse schrift, ons
grote diensten bewezen tijdens het archiefonderzoek.
De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort maakt
het ons - door het verschaffen van werktuigen zoals schoppen en houwelen
- mogelijk door de puinlagen heen te komen.

De hoge waterstand tijdens de opgraving vormde een ernstige belemmering: er moest voortdurend met slangen en pmpen gewerkt worden.

Plattegrond tekening bovenaanzicht van de fundamenten
Kasteel van Halsteren W. Plaisier 1929.
De tekening kunt u downloaden in pdf klik hier
UIT DE DOCUMENTEN
De gegevens voor de geschiedenis van het kasteel van Halsteren komen bijna allen uit het Gemeentearchief van Bergen op Zoom. Het oudste stuk dat we daar over het kasteel vinden dateert van 11 januari 1378: Jan Bode, Pieter Bootssohne, Amman te Antwerpen (d.w.z. hoge functionaris van de hertog van Brabant in die plaats) draagt het kasteel van Halsteren op als open huis aan Heinric van Boutershem, heer van Bergen (op Zoom) en als diens wettige nakomelingen. Een open huis verdrag houdt ongeveer het volgende in: de eigenaar van het kasteel (in dit geval Jan Bode) stelt zijn "huis" open voor zijn landsheer (Heinric van Boutershem), die er te allen tijde toegang heeft en verblijf mag houden. Belangrijker is echter dat hij ook gerechtigd is soldaten in het kasteel te legeren als dat voor de verdediging van zijn gebied noodzakelijk is. Voor ons onderzoek is dit open huis verdrag in twee opzichten belangrijk: we hoeven niet voor of onmiddellijk na 1378 naar gegevens omtrent het kasteel te zoeken in de rekeningen van de heren van Bergen: de eigenaar draagt nog de volledige kosten van het onderhoud. Het tweede punt is iets positiever: uit het verdrag blijkt n.l. dat Jan Bode het kasteel via zijn vrouw in zijn bezit heeft gekregen en dat deze vrouw een dochter was van een zekere Willem van der Geest. In 1378 moet het kasteel dus al enige tijd bestaan hebben. Gezien ook de vondsten die bij de opgravingen gedaan zijn lijkt het waarschijnlijk dat deze Willem van der Geest rond het midden van de veertiende eeuw het oudste deel van het kasteel, een woontoren, heeft laten bouwen.

Archeologie vanuit de lucht een moderne wetenschap. Hier gewoon een overzicht van de opgravingen.
Pas in 1451 merken we weer iets van het kasteel. In de rekeningen van de heren van Bergen is dan sprake van "den hove tot Halsterenmetter erfenissen dairtoe behorende de welke mijne lieve here van Bergen verkregen heeft", verkregen n.l. van de weduwe van Wolfert van de Maelstede. In de marge van deze post staat geschreven dat de koopbrief is opgenomen in de rekening van 1450 die verloren is gegaan. Deze verandering van eigenaar is onmiddellijk merkbaar in de rekeningen: er verschijnen posten omtrent verbouwingen en onderhoud van het kasteel. In de rekening van 1451 komen die posten zelfs tamelijk veel voor, en ze zijn van dien aard dat we de indruk krijgen dat men de laatste hand legt aan een vrij grote verbouwing: "solder geleet (gelegd) optie eetkamewr ende op te kokene (keuken) en die venstere te hangen, eene dubbelder dore (deur) an die valbrugge, steeghers (trappen) in de kokene, beschutsel (afsluiting) in de eetkamere." Ook de materialen worden verantwoord: "5000 steens" voor het portaal, "2 driekante ribben (balken) onder die eetkamer geleet, traphoute ter waarde van 3 schellingen". Voor het "bescutsel" in de eetkamer en voor het portaal is wagenschot (lange eikenhouten planken van goede kwaliteit) gebruikt; "2100 voetenboords (planken) dair die twee sodlere in de kokene endie die eetkamere tot Halsteren mede geleet sein." En tenslotte "475 blau ende gelb paveisteen (vloertegels)," vermoedelijk voor de eetkamer.

AFBEELDINGEN
Daar we bij de opgravingen duidelijk twee perioden in
de bouw hebben kunnen onderscheiden lijkt het zeer waarschijnlijk dat
we hier met die uitbreiding van de oorspronkelijke woontoren te doen
hebben.
Veel later kan die bebouwing zeker niet plaats gehad hebben, want ook
al vertonen de rekeningen van de heren van Bergen lacunes doordat ze
verloren gegaan zijn, er is een duidelijke aanwijzing dat de oorspronkelijke
toren in 1468 al vergroot was door middel van ombouwing. Uit dat jaar
ongeveer stamt n.l. een kaart van de Schelde, die berust in het Algemeen
Rijksarchief te Brussel. Op deze kaart staan veel steden, kastelen en
andere zaken zeer duidelijk getekend waaronder het kasteel van Halsteren.
Op die tekening is de ombouwing goed te zien: het bovenste, smalle stuk
van de oorspronkelijke toren steekt er boven uit.
Deze zelfde afbeelding laat ons zien dat we het hele kasteel onder handen
hebben gehad. Er stond ook een kapel, die we in de rekeningen eveneens
aantreffen, bijvoorbeeld in 1549 wanneer het grote glas (raam) gerepareerd
wordt. Het derde gebouw dat op de Scheldekaart is afgebeeld lijkt voor
een voorburcht wel wat erg indrukwekkend. Dat er een voorburcht geweest
is blijkt alweer uit de rekeningen: in 1494 is er sprake van de "stal
acent nederhof" en in 1495 "de schuren aant nederhof".
De functie van de voorburcht is wel duidelijk, n.l. een agrarische,
en de plaats er van zou wel eens kunnen overeenkomen met die van de
boerderij van de heer Bogers.
Het laatste bericht dat we in het archief over het kasteel gevonden
hebben is van 6 februari 1572. Het is een gedeeltelijke inventaris van
het kasteel van Halsteren opgemaakt in verband met de verbeurdverklaring
van de goederen van de markies van Bergen, die in 1566 samen met Montigny
het smeekschrift der edelen naar Philips II in Sapnje heeft gebracht.
Hij is daar gestorven en vervolgens veroordeeld wegens majesteitsschennis.
We komen in die inventaris nogmaals de kapel tegen, waarin zich een
vergulde kelk op een voet bevond met het wapen van Glymes (de familienaam
van de heren van Bergen). Verder is er sprake van een "salet"
waarin zich o.a. een "ledicant, een lampet met 1 becken en een
tinnen pispot" bevindt. "Boven opte camer" is het andere
vertrek dat genoemd wordt.
DE GRACHT
Het zal de lezer opgevallen zijn dat er over een belangrijk
onderdeel van ieder normaal kasteel in een laag land, de gracht n.l.
nog niet besproken is. Hoewel deze, en dankzij naspeuringen bij de opgraving,
onvindbaar bleef is hij in de rekeningen duidelijk aanwezig. Al in de
rekeningen van 1451 is immers sprake van een "valbrugge": dat houdt
het bestaan van een gracht in. In 1471 komen we dan de gracht zelf tegen
als hij geruimd, d.w.z. schoongemaakt, wordt. Deze gracht heeft dicht
om het kasteel heen gelopen getuige een post in de rekening van 1503:
"den hofgracht schoongemaickt ende geruympt vlak om thuijs". In 1494
en 1543 zijn voor dit werk zelfs bootjes aangeschaft: "vander schuyten
te makene om alomme mede in de hofgracht te varen omme alomme te schoeyen
de muren".
Over de bewoners van het kasteel is ons weinig bekend. In 1484 woont
er een 'Kastelein' op het kasteel die het uit naam van de heer van Bergen
beheerd zal hebben. Tien jaar later signaleren we een later beroemd
geworden gast n.l. Desiderius Erasmus. Het schijnt dat hij, logerende
op het kasteel, een boek geschreven heeft: de Anti-Barbari. Misschien
heeft tussen 1540 en 1550 Jaqueline van Croy, die dan als markiezin
voor haar minderjarige zoon regeert, veel op Halsteren vertoefd. Zij
besteedt althans volgens de rekening uitgebreide aandacht aan de landschapsverfraaiing
rondom het kasteel: tussen 1543 en 1546 worden wel duizend heesters
geplant en zeker honderd olmen, nadat men eerst ongeveer zeventig eiken
gekapt hadRest ons nog de ondergang van het kasteel te beschrijven alvorens
tot de beschrijving van de opgravingsresultaten over te gaan. Op 17
september 1588 verschenen de troepen van de hertog van Parma tijdens
diens campagne tegen Bergen op Zoom en Tholen voor de poort. Er lag
een bezetting van dertig man uit Tholen, die voornamelijk fungeerde
als uitkijkpost, iets waarvoor het kasteel zeer geschikt was: het lag
op een enigszins verhoogde landtong die ten noorden van Bergen op Zoom
in het lagen land uitsteekt. .
Deze dertig man bezetting gaven het kasteel zonder slag of stoot over op voorwaarde van vrije aftocht. Het kasteel was, gezien zijn dunne buitenmuren, waarschijnlijk niet goed verdedigbaar. In de nacht van 11 op 12 november staken de troepen van Parma het kasteel in brand, nadat de belegering van Bergen op Zoom een mislukking was geworden. Sindsdien is het kasteel een ruïne gebleven die steeds verder in verval raakte. In 1671 heeft Joshua de Grave er een tekening van gemaakt, waaruit bijzonder weinig valt op te maken. Op een achttiende-eeuwse polderkaart komt de ruïne nog voor om dan voorgoed onder de grond te verdwijnen. In 1929 is er, onder leiding van J.L. Merkelbach van Enkhuizen, een opgraving verricht die echter geen begrijpelijke resultaten heeft opgeleverd.
Kapelaan Merkelbach van Enkhuyzen in 1968 op bezoek bij de opgravingen
van het Slot van Halsteren.
Op de achtergronde de leden van de N.J.B.G. druk bezig met de opgravingen

Oude kaart met afbeelding van het kasteel van Halsteren (Algemeen Rijksarchief, Brussel)
HET EERSTE KASTEEL: EEN WOONTOREN
In eerste aanleg bestond het kasteel uit een losse woontoren:
we hebben niet kunnen vaststellen of er in die tijd meer gebouwen gestaan
hebben en of er een voorburcht geweest is. De binnenruimte van de donjon
is rechthoekig en meet 8.80 m x 6.70 m, de W. binnenhoek is echter afgeschuind.
De buitenzijde heeft een uniek kenmerk, tenminste in de Nederlandse
kasteelarchitectuur: de toren is op de vier hoeken gevestigd met overhoekse
steunberen. Deze manier om steunberen aan te brengen treft men regelmatig
aan bij kerktorens, maar bij kasteeltorens is mij niet één
voorbeeld bekend. De buitenwerkse maten van de donjon , zonder de steunberen,
zijn 11.50 m x 8.80 m. De muren hebben een gemiddelde dikte van 1.10
m en zijn vervaardigd van bakstenen met een formaat van 26/27 x 13 x
5. De steunberen variëren onderling van afmeting. De W. steunbeer
vervult kennelijk een bijzondere functie: hij sluit aan op de afschuining
van de W. binnenhoek en is aan de basis sterk verbreed door een uitspringing
aan de Z.W. kant en een aan de N.W. kant (zie plattegrond tekening).
De N.W. verbreding is de grootste en bevat een privaatkoker (1.10 m
x 0.45 m) met een afvoergat van 14x14 cm, van boven afgedekt met een
natuurstenen plaat. Het geheel vormt één werk. In de basis
van deze steunbeer zullen een wenteltrap en privaten opgenomen geweest
zijn.
Hoewel de andere steunberen geen bijzondere functie vervullen zijn hun
afmetingen niet gelijk: de O.Z en W. beer zijn allen 1.90 m breed, de
N. beer echter 2.30 m. Geen der beren staat zuiver overhoeks zodat hun
evenwijdige zijden nooit even lang zijn: ze variëren van 2.50 tot
3 m. Een andere eigenaardigheid aan de steunberen is het feit dat ze
aan de buitenzijde bekleed zijn met een laag keurig gehouwen ledesteen,
dat is een witte kalkhoudende zandsteen uit Oost-Vlaanderen en Brabant,
die bv. ook gebruikt is aan het Markiezenhof te Bergen op Zoom. De rechte
stukken muur hebben deze bekleding niet en vertonen aan de buitenzijde
versnijdingen.

Het Slot van Halsteren. Pentekening naar oudste afbeelding op de Scheldekaart van 1468, door Brigiite Grosfeld.
Rondom de gehele toren bevindt zich een pakket uiterst taaie leem van ± 30 cm dikte, die meteen bij de bouw is aangebracht. Deze pakking diende om het water ten het gebouw te houden. Daar we de leem ook bij de hoogst bewaarde muurgedeelten meteen aantreffen, hebben we kennelijk geen opgaande muurwerk aangetroffen en slechts - gedeeltelijk - de zich in de aanaarding bevindende kelderverdieping blootgelegd. Het gebouw is bijzonder diep gefundeerd: op 3.80 m beneden het maaiveld, het diepste punt dat we bereikt hebben, was nog geen onderkant van de muur te vinden. Het opwellende water belette ook hier een afsluitend onderzoek. Uit de eerste periode stamt ook de brede bakstenen trap met houten treden, die in de kelder afdaalt. De vijf overgebleven treden lopen niet hoog genoeg door om ons uit de kelder te brengen; veel ruimte om nog recht door te lopen is er evenmin, zodat we aannemen dat hij een kwartslag naar het N.O. gemaakt heeft, steunend op de muur di9e ongeveer evenwijdig aan de N.W. muur van de donjon loopt. Deze muur en zijn dwarsverbinding zijn, evenmin als de trap zelf, in verband gemetseld met de donjonmuren. Dat de trap en de "steunmuur" iets met elkaar te maken hebben blijkt uit het feit dat het nog bestaande deel van de trap met een kwartboog tegen die muur heeft aangestaan; het gewicht van de trap heeft de muur zelfs enigszins schuin weggedrukt. Het kwartboogje is door vorige gravers vermoedelijk aangezien voor het begin van de fameuze onderaardse gang, die met de gouden apostelbeelden tot de hardnekkigste fabels hoort waarmee een opgraver te maken krijgt.
Het leempakket waarover we zojuist spraken heeft kennelijk
niet geheel voldaan. Aanvankelijk zal de wateroverlast niet erg groot
geweest zijn: we vinden op de oorspronkelijke bodem een ophoging van
± 30 cm met veel afval zoals aardewerkscherven, leerfragmenten
en zelfs schoenen en turven. Over deze ophoging heen ligt een leemvloer
en nog later heeft men de gehele kelder dichtgestort met zwarte grond.
Tot de glorieuze vondsten uit de kelder behoort een aardewerken waterkan
uit het einde van de 14de of het begin van de 15de eeuw, die vermoedelijk
in Bergen op Zoom gemaakt is.
Door de reeds eerder genoemde barre weersomstandigheden tijdens de laatste
week van de campagne en de daaropvolgende hoge waterstand was het niet
mogelijk de gehele kelder uit te graven.
Na het dichtstorten van de kelder heeft men een bakstenen vloer op de
vulling gelegd. Er zijn echter maar zeer kleine fragmenten van deze
vloer overgebleven, één ervan vertoont zelfs een dubbele
laag. In het profiel is het niveau van deze vloer wel duidelijk waarneembaar
door de laag geel zand die we op de zwarte vulling en onder de bakstenen
vloer gelegd is. Tenslotte treffen we in de kelder het fundament aan
van een muur die de ruimte ongeveer in twee gelijke delen verdeelt.
Dit fundament bestaat uit een mengsel van baksteenpuin en specie, dat
gestort is. Op sommige plaatsen duikt dit fundament naar beneden, zodat
er "poten" (poeren) ontstaan. Uit welke periode van het kasteel
de dichtstorting van de kelder en het zetten van de verdelingsmuur stammen
is niet meer na te gaan.

Opgravingen uit 1968 laten hier de fundamenten en fundering
zien van het Kasteel van Halsteren.
Tijdens de opgravingen had men veel wateroverlast, wat de opgravingen
belemmerde.
HET TWEEDE KASTEEL: EEN BUITENVERBLIJF
Zoals we reeds aangetoond hebben vinden er rond 1450 belangrijke
veranderingen plaats met betrekking tot het kasteel van Halsteren: het
verwisselt van eigenaar en er wordt gebouwd. Het kasteel wordt vergroot
door middel van een min of meer trapeziumvormige ombouwing die ook de
steunberen omvat. Dat men zich bij het ontwerpen van deze uitbreiding
enigszins misrekent heeft, vooral in verband met de lengte van de steunberen,
blijkt uit het feit dat een hoek van de W. steunbeer een de muur is
opgenomen: op dat punt vertoont de muur zelfs een knik.
Op het Z.W. deel na verkeert de hele muur in zeer slechte staat: aan
de Z.O. kant is hij zelfs voor een groot deel verdwenen, aan de N.O.
zijde bevindt zich aan de binnenkant een 6 m lange herstelling die verzakking
moest tegengaan. Dat de Z.W. muur zich zo goed gehouden heeft zal we
te danken zijn aan de vier steunberen die daar stevigheid bieden. De
enige herstelling die hier te vinden is wordt gevormd door een klamp
van vrij kleine baksteen (8 x 8 x 4 cm), vermoedelijk de beschoeiing
waarvan in de rekeningen sprake is. De totale omvang van de muren bedraagt
18.25 x 17.40 x 19.50 m: de muren zijn nergens dikker dan 60 cm. Veel
defensieve waarde zal het gebouw niet meer gehad hebben, zeker niet
tegen kanonnen. Dat blijkt ook wel uit de snelle terugtrekking van de
bezetting naar Tholen in 1588. Enige details van dit bouwwerk vragen
nog onze aandacht: het privaat van de donjon is in gebruik gebleven,
men heeft door middel van twee evenwijdige muurtjes de afvoer verlengd.
Het afvoergat door de buitenmuur hebben wij niet teruggevonden, het
moet hoger in de muur hebben gezeten.
In de N.O. muur vinden we het enige overblijfsel van een ingangspartij.
Aan de binnenkant van de muur zijn twee verzwaringen die een geheel
vormen met de muur terwijl een uitspringend gedeelte aan de buitenzijde
op de hoeken verstrekt is met zandstenen. Het lijkt niet erg waarschijnlijk
dat we hier met de hoofdingang te doen hebben: de totale breedte van
de verzwaring is 2.20 m. Ook zijn er geen restanten van voorzieningen
voor een brug gevonden die er volgens de rekeningen bij de hoofdingang
geweest moeten zijn.
Onmiddellijk ten Z.O. van deze ingang bevindt zich een halfsteens muurtje
in hoefijzervorm (zie tekening). De uiteinden staan los van de muur.
De functie van deze constructie is niet duidelijk: voor een put is hij
niet diep genoeg (± 1.80 m onder het maaiveld); het ontbreken
van een vloer en van verbrandingsresten maken het onwaarschijnlijk dat
we met een oven te doen hebben.

Een stuk van de oorspronkelijke muur van het kasteel
van Halsteren met
(rechts: onder de emmer) de aanzet van het lessenaarsdak van de uitbreiding.
foto J. Schuyf
Directe gegevens over bewoning van de ruimte tussen donjon
en buitenmuur treffen we aan in de Z. hoek. Daar bevindt zich in de
muur een privaatkokertje van 40 x 50 cm met een schuin naar beneden
lopende afvoer. Binnen de muur vinden we een fragment van een vloer
met plavuizen van 23 x 11 x 3 cm. Op deze plavuizen staat een hoekdeel
van een halfsteens muurtje. Ten N.O. hiervan zijn nog enkele vloerrestanten
die echter 1 m hoger liggen dan de plavuizen. Het is niet goed mogelijk
uit deze schaarse gegevens conclusies te trekken. Veel meer kunnen we
te weten komen uit het grote brok puin dat op de plaats van het verdwenen
gedeelte van de Z.O. muur ligt en dat met grote zorg van zijn omringend
puin ontdaan is (zie Fibula X, 1, voorplaat). Het is door zijn dikte
van 1.00 m duidelijk afkomstig van de muur van de donjon. Het moet op
vrij grote hoogte gezeten hebben: er zit een stuk specie op dat gediend
heeft om het lessenaar dak, dat de ombouwing van het kasteel afdekte,
aan de donjon vast te smeren. Aan beide zijden van de muur vinden we
stucwerk, wat er op wijst dat hij aan beide kanten binnenmuur is geweest.
Aan de zijde die in de donjon zat springt de muur aan de Z. kant in,
hetgeen op een venster of een muurbank duidt; aan de N. kant verdikt
de muur zich tot 1.25 m over een afstand van 50 cm. Aan de andere zijde
bevinden zich een balkgat en een balksteun (console), die voor de zoldering
en de dakconstructie van de ombouw dienst gedaan hebben. Opvallend is
dat er boven het balkgat en de console geen stucwerk meer voorkomt:
dat deel is kennelijk niet in het zicht geweest.
Samenvattend kunnen we vaststellen dat we ons door de bestudering van
de grondsporen en fundamenten, de rekeningen en andere bonnen en de
oude afbeeldingen een idee hebben kunnen vormen van de ontwikkeling
van het kasteel van Halsteren. Beginnend in de 14de eeuw als een eenvoudige
woontoren, zij het uitzonderlijke steunberen, in het bezit van een plaatselijke
man wordt het eerst open huis van de heren van Bergen en daarna omstreeks
1450 hun volledige eigendom. De nieuwe eigenaar breidt het sterk uit
om er meer comfort te hebben, maar heeft er, voor zover bekend, weinig
vertoefd. Nogal roemloos ging het kasteel in 1588 ten onder om na 380
jaar door NJBG tot nieuw leven gewekt te worden.